De dokters zijn uitbehandeld. Hij is steeds sneller moe. Verliest gewicht en is af en toe in de war. Langzaam maar zeker moeten we onder ogen zien dat het afscheid nadert.

Hij doet zijn uiterste best nog leuke dingen te doen en te genieten van zijn vrienden, familie en het leven. Hij heeft zich ook vast voorgenomen nog één keer een grote reis te maken. Naar het Verre Oosten natuurlijk, zijn grote liefde en zijn spirituele thuis. Om nog één keer te laten zien dat hij zich niet klein laat krijgen. Om afscheid te nemen. Om te leven.

Op een dag stel ik hem voor samen een dagje naar Antwerpen te gaan. Met de trein. Hij is meteen enthousiast en we hebben een hoop voorpret: we willen naar een museum, we gaan koffiedrinken en echte Belgische bonbons eten tot we misselijk zijn, we gaan doelloos door de stad slenteren, we zullen neerploffen op terrasjes en mensen kijken, kortom: we gaan er een geweldige dag van maken.

We gaan. En we halen het museum. En het terras. En ook nog de lunchroom en de trein terug. Omdat het moest.

Ik heb hem nooit meer over het Verre Oosten gehoord.